Lat. matrix = baarmoeder). Een ‘lege’ structuur die op zichzelf geen betekenis heeft, maar schrijver en lezer uitnodigt tot semantische opvulling. Het begrip matrijs verwijst aldus naar patronen als rijmschema’s en metra, maar ook, in ruimere zin, naar retorische en topische schema’s (zie topos), genreconventies (zie conventie (literaire)), structuurmodellen e.d. (bv. de ‘opbouw’ van een redevoering of van een klassieke tragedie). De al dan niet specifieke opvulling van zo’n matrijs kan motiefwaarde krijgen. De relatie met het begrip motief is daardoor duidelijk: de matrijs is een lege, maar ‘productieve’ voedingsbodem (verg. etymologie) waarin motieven vorm krijgen.
Literatuur: P. Hadermann, ‘Thema, motief, matrijs’ in M. Vanhelleputte & L. Somville (red.), Prolegomena tot een motievenstudie, 1984, pp. 8-20.